We zijn in de zomer een weekendje bij vrienden als ik het bericht krijg dat het niet goed gaat met mijn opa. Ik schrik. ‘Moet ik afscheid komen nemen?’ antwoord ik. Als duidelijk wordt dat mijn opa niet lang meer te leven heeft pakken we onze spullen en rijden naar huis. Ik zet de jongens af bij hun vader en race door naar mijn opa, om voor de laatste keer zijn hand vast te houden en hem bemoedigend toe te spreken. Hij kijkt me verwilderd aan, duidelijk nog niet klaar om deze wereld achter zich te laten.
Opa is dood
Een paar dagen later gaat de telefoon en ik weet dat het slecht nieuws is. Toch schrik ik. Met rode ogen haal ik de jongens uit school. Thuis zeg ik dat ik ze iets moet vertellen en ze kijken me afwachtend aan. ‘Vanochtend is oude opa dood gegaan’ zeg ik met zachte stem. ‘Echt?’ antwoordt mijn oudste zoon en maakt een gebaar met zijn arm. ‘Shit!’. ‘Nu wordt hij zeker geen 100 meer?’ zegt hij een paar minuten later. ‘Nee, dat kan niet meer’ antwoord ik. ‘Hè, dat vind ik echt jammer!’ vervolgt mijn zoon en trekt een bedenkelijk gezicht. ‘Wie kan er dan nu 100 worden? Oh ja, oude oma natuurlijk’ mompelt hij tevreden. Mijn jongste zoon doet alsof hij niets hoort, maar kruipt stilletjes in een hoekje. Ik ga bij hem zitten en aai hem over zijn bolletje. ‘Nu is er weer iemand dood mama’ zegt hij zachtjes, ‘dat vind ik verdrietig’. ‘Ik ook schatje, ik ook’ en zo zitten we minutenlang stilletjes naast elkaar. . .
Na een paar dagen komen we aan bij het rouwcentrum. Mijn oudste zoon weet de weg en stapt kordaat door de gang naar het kamertje waar nog geen 4 maanden daarvoor zijn omi lag. Voor mijn jongste zoon is het nieuw en hij vindt het spannend. Vlak voor de deur staat hij stil en werpt zijn armen in de lucht. Ik til hem op en langzaam gaan we het kamertje binnen. Daar ligt oude opa vredig in zijn kist, omringt met de prachtigste bloemen. Stilletjes kijken de jongens naar de oude, dode man.
Zo hebben ze opa nog nooit gezien
Een flamboyante, krachtige man staart ons aan vanaf de foto die op de kist staat. De jongens vragen me wie dat is. Zo hebben ze oude opa, die de laatste jaren steeds vergeetachtiger werd en behoorlijk was ingeteerd, nog nooit gezien. Ik vertel ze dat dat mijn opa is en dat dat dezelfde man is die in de kist ligt. Ze kunnen het nauwelijks geloven. ‘Het is net een poppetje!’ verbreekt mijn oudste zoon de stilte in de kamer. De jongens gieren het uit. Mijn oudste zoon gaat dichterbij de kist staan en kijkt onderzoekend naar oude opa. Hij pakt zijn hand vast. ‘Zo, die is koud’ zegt hij. Daarmee wint de nieuwsgierigheid het van de angst van mijn jongste zoon. Ook hij pakt de hand van mijn opa en schrikt. Snel trekt hij zijn handje terug en klampt zich vast aan mijn benen. Ondertussen is mijn oudste zoon op ontdekkingstocht in het kleine kamertje. Hij kijkt achter alle gordijnen en kruipt op de vloer om onder de kist te kijken.
Dan is het tijd en wachten we buiten op de inmiddels gesloten kist die in de rouwauto verdwijnt. Er rijdt een grote volgauto voor en de monden van de jongens vallen open. Als ik zeg dat wij met deze auto gaan rijden, stuiteren ze van enthousiasme. Ik zie mijn verdrietige oma glimlachen en we stappen in de auto. De rit naar het crematorium is een groot avontuur voor de jongens. Ze zitten aan alle knopjes en hebben de tijd van hun leven. ‘Dit is echt cool’ verzucht mijn jongste zoon als hij zich achterover laat vallen in de zachte kussens.
In het crematorium kijkt mijn oudste zoon onderzoekend om zich heen. ‘Waar is het vuur waarin oude opa wordt verbrand?’ vraagt hij terwijl hij achter alle gordijntjes kijkt en stapt op de begeleider van de crematie af als ik hem het antwoord schuldig moet blijven. Ik zie de man hulpeloos kijken als mijn zoon honderd uit vraagt. Teleurgesteld komt hij terug en gaat naast me zitten. Hij vindt het saai en had zich er zoveel meer bij voorgesteld.
De ruimte vult zich met doodse stilte als ik emotioneel mijn afscheidsspeech houd. Mijn jongste zoon staart me stilletjes aan terwijl de tranen over mijn wangen stromen. ‘Waarom moet je huilen mama?’ vraagt hij. Er gaat een golf van emotie door de ruimte en je hoort mensen slikken. Mijn oudste zoon ligt inmiddels op de grond en telt het aantal stoelen. ‘Het zijn er 50!’ zegt hij net iets te hard, ‘maar ze zijn niet allemaal bezet’.
‘Wat een saai uitje’ verzucht hij als we weer in de mooie auto zitten, ‘de volgende keer dat er iemand dood gaat hoef ik niet meer mee hoor’. ‘Ik hoop dat dat voorlopig ook niet gebeurt’ antwoord ik en mijn zoon kijkt me niet begrijpend aan. Snapt niet het verdriet dat ik voel. Dat de dood onafwendbaar is, maar zo definitief. Heerlijk lijkt me dat. Dat je daar nog geen besef van hebt. Geen verdriet hebt omdat je weet dat je iemand nooit meer ziet. Nooit meer zijn stem hoort. Nooit meer het lichtje ziet branden in zijn ogen. Ik kijk uit het raam en staar naar buiten. De zonnestralen banen zich een weg door de hoge bomen. Mijn jongens zijn ondertussen weer druk met het ontdekken van alle knoppen en hebben de grootste lol. Zo wordt het toch nog een leuk uitje. . .
Liefs,